Gele kwikstaart (Motacilla flava)
Lengte: 16,5cm
Vrij algemene broedvogel van drassige weilanden; ras thunbergi in moerassen, vochte heidelanden, open plekken in berkenbossen op berghellingen, grote open plekken in naaldbossen. Zoekt tijdens trek grazend vee op, soms vlak bij boerderijen, op zoek naar insecten (die op de poep van het vee afkomen). Vlucht is golvend. Voor de trek vaal grote groepen die roesten in rietvelden. Vertrekken in aug.-okt., keren terug in maart-mei. Lange staart, gele onderdelen en groenige rug. Kleur van kop en hals variabel, afhankelijk van ras. Vrouwtjes in alle gebieden vrijwel gelijk. Sommige 1ste-jaars vrouwtjes zijn soms erg licht van onderen, maar wel gelig aan anaalstreek. Juv. kleed (geruid vóór trek naar zuiden) grijsbruin van boven, vuilwit van onderen, keel omzoomd door bruinigzwarte borstband en wangstreep, lichte wenkbrauwstreep met donkere randen. Roep: hoog 'psiet' of voller 'tsíéíée'; ras feldegg roept 'psrrieiet'. Zang middelmatig, simpel 'srrie-srrít' (of 3-lettergrepig) met scherpe toon, vaak voorgedragen vanaf prikkeldraad.