Alpensneeuwhoen

Algemene informatie

Lengte: 31-35cm

De Alpensneeuwhoen (Lagopus mutus) broedt in hoger gebergte, met weinig vegetatie; de aantallen variëren periodiek. Minder talrijk dan Moerassneeuwhoen. 's zomers in hooggelegen korstmosgebieden, vaak bij rolsteenruggen, d.w.z. 'buren' van de Sneeuwgorzen, boven de Morinelplevieren. 's Winters, soms in grote groepen, lager op de kale bergen, vaak in de hoogste berkenbossen, waar ook de Moerassneeuwhoen voorkomt.

Kenmerken

Verschilt van Moerassneeuwhoen in wit winterkleed door zwarte streep van snavel door het oog bij het mannetje, soms ook bij wijfje maar daar erg vaag, is ook iets kleiner dan Moerassneeuwhoen. Heeft ronde lichaam, kleine kop en bevederde tenen.  De roep is soort-specifiek. In laate voorjaar wordt mannetje zwartgrijs aan kop en hals, in de zomer is hij bruingrijs over de hele rug. Dan volgt herfstkleed: grijs-blauw, zwart en wit getekend, erg verschillend van rossig bruin Moerassneeuwhoenmannetje. Het is moeilijker de rossig-bruine (witte vleugels natuurlijk) vrouwtjes van Moeras- en Alpensneeuwhoen te onderscheiden. Grondkleur bij de laatste is meer bruinig geel dan roestrood; ook de hoogte waar zij voorkomen geeft soms houvast, Moerrassneeuwhoen leeft hoger.

Geluid

Roep van de haan is een luid, krassend 'arrr, arrr' met diverse variaties; verschilt erg van 'luid gelach' van Moerassneeuwhoen, minder vocaal. Roep van hen, een zacht 'kie-a'. Ook een kakelend 'ahrrrr-ka-ka-ka-ka-ka-ka'.